Natura Ingenium

J.F. Berghoefplantsoen 11

1064 DE Amsterdam

Mob 06 - 22 10 25 27

Jan Couenberg

Deze pagina is een hommage aan Jan Couenberg, het onder oudere vakgenoten legendarische hoofd van Buro Raadgeving en Onderzoek van de gemeente Amsterdam. Dat is niet toevallig, Jan Couenberg is mijn vader en die heeft mij vele kneepjes van het vak geleerd.

 

Jan Couenberg is geboren op 20 augustus 1926 te Heemstede als zoon van een medewerker onderhoud kanalen bij de Gemeentewaterleidingen. Jantje was niet dom: na de lagere school mocht hij naar de MULO. Alleen had Jantje geen zitvlees. Jan zat liever buiten en ging van school af, werken.

 

Na diverse baantjes (we schrijven 1939, aan het eind van de crisisjaren), zoals handschoenen maken bij Laimböck en werken aan glas in lood, begon hij bij Van Empel in het tuinonderhoud. Na de oorlog werkte hij bij de Gemeentewaterleidingen en heeft toen doorgesolliciteerd voor een functie als tuinman bij de gemeente Amsterdam. Jan Couenberg snoeide liever rozen dan dat hij kanalen schoonmaakte.

 

In Amsterdam kwam hij bij de afdeling Beplantingen terecht, bij de buitenploeg. Planten, rozen snoeien etc. Het was de tijd van de stadsuitbreidingen en Nieuw-West was zijn ploeg, maar ook Oud Zuid.

 

Om bij de gemeente Amsterdam te kunnen werken moest je diploma’s hebben. En dus werd er geleerd, in de avonduren. Diploma derde knecht, tweede knecht, eerste knecht en uiteindelijk vakbekwaam hovenier.

 

 

 

 

Maar Jan Couenberg was nieuwsgierig en leergierig. Vlak na de oorlog nam hij bij een particulier Engelse les, zodat hij ook boeken en tijdschriften in het Engels kon lezen. Regelmatig ging hij naar een vaktechnische bijeenkomst. In 1966 kwam hij daar ir. Hoekstra tegen, die toen voor Beplantingen diverse onderzoeken uitvoerde. De twee raakten in gesprek en dhr. Hoekstra vroeg Jan Couenberg om bij zijn groepje te komen werken.

 

Het onderzoek van de afdeling van ir. Hoekstra spitste zich in eerste instantie toe op luis en meeldauw bij rozen, maar al gauw werd dat overschaduwd door een ander probleem: de aardgas-epidemie.

 

Tot 1966 bestond het stadsgas in Amsterdam uit in de verscheidene gasfabrieken in Amsterdam uit kolen gehaald lichtgas. In 1966 besloot het gemeentebestuur over te stappen op aardgas. Aardgas had een hogere gasdruk dan lichtgas en was droger. De oude paardenharen verbindingen droogden daardoor uit. Gevolg van dit alles was een gigantische hoeveelheid gaslekken. En behalve dat dat gevaarlijke situaties kon opleveren (ontploffingsgevaar op straat), gingen er ook nog een heleboel bomen dood, waaronder in de binnenstad hele mooie. (plaatje van mooie boom met gasschade).

 

En zo kwam Jan Couenberg terecht in het aardgas-onderzoek en dus bij de bomen. Uit dat onderzoek is het Amsterdamse Bomenzand (link vv) voortgekomen, dat hij uiteraard niet in zijn eentje heeft ontwikkeld, maar waarachter hij wel de drijvende kracht was. Zonder Jan Couenberg, die zijn nek durfde uitsteken waar anderen dat niet deden en niet bang was om gebruik te maken van zijn contacten , was het Amsterdamse Bomenzand, dat van zovele Amsterdamse bomen het leven heeft veraangenaamd en verlengd, er vermoedelijk niet gekomen.

 

Het aardgasonderzoek was nog niet op gang, toen een tweede ramp de kop op stak: de tweede epidemie van de iepeziekte (in 1972). Ook daar raakte Jan Couenberg bij betrokken, met name waar het ging om het ontwikkelen van direct toe te passen maatregelen. Samen met studenten van de Universiteit van Amsterdam en de Landbouwhogeschool Wageningen, werkte hij het hele Amsterdamse systeem van het monitoren van iepenziekte uit, waardoor Amsterdam grotendeels zijn mooie, oude iepen heeft kunnen behouden. Dit systeem heeft later de basis gevormd voor de methodiek van de Iepenwacht.

 

Later ontwikkelde hij de Iepeziekte-tentoonstelling: een kleine tentoonstelling die makkelijk in (bijvoorbeeld) een bibliotheek kon staan. Doel: Het publiek bij de opsporing betrekken. De tentoonstelling reisde door heel Amsterdam: bibliotheken, buurtcentra en andere plekken waar veel publiek kwam en de respons was enorm. Binnen korte tijd had de gemeente en honderdduizend onbezoldige iepeziekte-jagers bij.

 

In de 80-er jaren heeft Jan Couenberg zich sterk gemaakt voor het invoeren van mantelbuizen in Amsterdam om het enorme graafwerk, dat veel schade aan boomwortels aanrichtte een halt toe te roepen. Helaas werd dat veel te duur gevonden. Veel later is zoiets er toch gekomen in de vorm van de Leidingentunnel op de Zuidas, nu als eis van het bedrijfsleven, die wel kabels wilden maar geen opbrekeningen voor hun hoofdkantoor.

 

De schade die de renovatie van het Westerpark in de 80-er jaren aanrichtte aan de bijna een eeuw oude bomen, was aanleiding om hem onderzoek te laten doen naar mogelijkheden om deze schade te herstellen en te voorkomen. Later is daaruit door Evert Ros in 1990 het Bomenwacht-principe ontwikkeld.

 

In november 1989 ging Jan Couenberg met de VUT, op 63-jarige leeftijd, om weer een ronde van reorganisatie voor te zijn. Zolang zijn gezondheid het toeliet is hij nog actief geweest als adviseur en contactpersoon voor de Bomenstichting en bij de ISB. In 1999 is hij door de Bomenstichting benoemd als ere-adviseur.

 

 

Marjan van Elsland maakt Jan ere-adviseur

In 2010 hebben een aantal oud-collega’s hem geëerd door het planten van een purperiep op Frankendael, in zijn bijzijn. Het was de plek waar het onderzoek van Jan Couenberg begon met onderzoeken aan rozen.

 

 

Jan Couenberg werd in de loop van 1999 ziek. In 2000 werd hij rolstoelgebonden. Ondanks zijn ziekte verloor hij zelden zijn goede humeur; hoewel het niet meeviel kon hij de situatie accepteren. Op 24 mei 2012 is hij rustig thuis overleden. Tot op het laatst is hij lid gebleven van de KPB en de plantenziektenkundige vereniging, verenigingen waar hij een grote band mee voelde.

Jan Couenberg

Jan aan het snoeien in Amsterdam Nieuw West

Wortelonderzoek. Jan kijkt toe (in hemd)

Marjan van Elsland maakt Jan ere-adviseur